Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee; en de zee kwam weder, tegen het [32]naken van den morgenstond, [33]tot haar kracht; en de Egyptenaars vluchtten [34]die tegemoet; en de HEERE [35]stortte de Egyptenaars in het midden der zee. 32. Hebreeuws, aanzien, of wederkeren; dat is, met het aanbreken van den dag. 33. Dat is, tot haar gewonen vloed; want tevoren was zij opgehouden geweest. 34. Te weten, zee; dat is, waar de Egyptenaars zich keerden of wendden, de zee kwam hen tegen. 35. Hebreeuws, schudde hen uit. Dit is een rechtvaardige straf van God geweest over de Egyptenaars, die de kleine kinderen der Israelieten in het water geworpen en gesmoord hadden.
Philipp Vandenberg, Ramses de Grote, [1978], 255 Paul Heinisch verklaart de passage zo: 'De wind ging liggen. De vloed kwam op, de aan de noordkant van de Gof van Suez zeer snel stijgt en des te ontstuimiger is, naarmate de waterstand tevoren lager was. Het water vloeide terug en op de plaats die de Israëlieten eerder gepasseerd waren, sloegen de uit het noorden en zuiden aanrollende golven tegen elkaar.'